Vrijwel iedereen kent Bløf, de in Nederland beroemde popgroep van Zeeuwse bodem. Maar ook al vóór Bløf werd in Zeeland volop muziek gemaakt. Sterker nog, deze provincie heeft een bijzonder rijk muziekverleden. De enige publicatie die op dit moment vrijwel heel het Zeeuws muziekverleden weergeeft, is een boek van P. Scherft, getiteld Een speurtocht door Zeeuws muziekverleden. Daarin blijkt dat opgravingen ons alvast een beeld geven van de Zeeuwse muziekgeschiedenis. Aanwijzingen zijn bijvoorbeeld muziekinstrumenten als mondharpjes, maar ook een tamboerfluitje uit de tweede helft van de 14e eeuw, afkomstig uit Aardenburg. Ook zijn enkele keramische blaasinstrumenten opgegraven.
Voorts wordt in officiële stukken uit de 14e eeuw melding gemaakt van openbare optredens door muzikanten in Zeeland. Dat gebeurde bij kerkelijke plechtigheden. Veertig of meer muzikanten werden bij dergelijke muziekevenementen ingezet. Deze stoet trok langs de straten. “Naast de meesters ‘van den vedelen’ zag en hoorde men die ‘van de ghitaernen’, van de ‘sautelien’ en de ‘rebeeke’ (tokkel- en strijkinstrumenten). Pijpers, trompetters, zangers en zelfs een spreker waren erbij, het jaar daarop [1366] ook schalmeiblazers. In 1373 werden ook twee portatieforgeltjes in de stoet meegedragen” (Scherft, p. 1). Wereldlijke feesten werden trouwens ook door stadsmuzikanten opgeluisterd.
De meeste muzikanten in die tijd waren vrije kunstenaars die schnabbelend door het leven gingen. De Zeeuwse steden hadden vooralsnog alleen trompetters in vaste dienst. Later was er ook sprake van muzikanten die andere instrumenten bespeelden. Te denken valt bijvoorbeeld aan carillonisten en stadsorganisten. In 1614 had St. Maartensdijk acht muzikanten in dienst en Zierikzee in 1797 zelfs zestien. Zulke muzikanten speelden dansmuziek op feesten, gaven les, traden op voor burgers, maar lieten ook edellieden op hooggelegen kastelen van hun oorstrelende kunstbeoefening genieten.
Binnen de kerk was muziek onmisbaar voor de eredienst. Er is door Zeeuwse componisten relatief veel kerkmuziek geschreven. Te denken valt bijvoorbeeld aan componisten als Ghiselin Danckerts uit Tholen en Lupus Hellinck uit Axel. Mogelijk is ook hun beroemde tijdgenoot Jacobus Clemens non Papa uit Zeeland afkomstig. De koormuziek werd tot op zeer hoog niveau ontwikkeld: ze werd een echte kunstvorm. Daartoe waren aan sommige kerken – zoals in Hulst, Goes en St. Maartensdijk, later in Veere, Tholen en Middelburg – vaste koren verbonden.
Aan deze door het katholieke geloof ingegeven traditie kwam echter in 1574 een eind; het psalmgezang van de reformatie deed zijn intrede. “Deze kerkzang”, zo schrijft Scherft, was “in esthetisch opzicht niet met de oudere te vergelijken. Dat was ook niet de bedoeling: het ging niet om het kunstgenot, maar om de geloofsovertuiging. Al wat van de zuivere Waarheid afleidde, was voor de calvinisten in letterlijke zin uit den Boze en diende uit de kerken verwijderd te worden. Dat waren niet alleen de altaren en heiligenbeelden, maar ook de orgels, die zelfs niet voor ondersteuning van het psalmgezang bespeeld mochten worden” (Scherft, p. 5). Een Zeeuws componist en dichter uit die tijd is Adriaen Valerius (1575-1625), woonachtig te Veere. Bekend is zijn Nederlandtsche Gedenck-clanck. Het bevat een verhaal over de Tachtigjarige Oorlog, afgewisseld met vrome gedichten, bedoeld om te worden gezongen in de huiskamer op melodieën van dansmuziek uit zijn tijd. Het werk bleek echter bij zijn tijdgenoten onpopulair, mogelijk vanwege de al te wereldse (dansdeuntjes) aanpak. Pas in de 19e eeuw kreeg het belangstelling.
Niettemin keerde, ondanks het streng calvinistisch klimaat, de stadsorganist in Middelburg weer terug. Hij bleef voorlopig uit de kerkdienst, maar bespeelde wel het orgel en het carillon van de Nieuwe Kerk ter verstrooiing van de burgers. Vanaf 1638 ontstaat dan in Middelburg een nieuwe traditie van stadsorganisten, te beginnen bij Cornelis Dapper en gevolgd door lieden als Remigius Schrijver, Pieter Bustijn en Willem Lootens. Schrijver en Busteijn hebben zich onder meer aan een nieuwe toonzetting der psalmen gewijd. Daarnaast componeerden zij, net als Valerius, ook kamermuziek. Exemplarisch zijn Bustijns Suites pour le clavecin. In zekere zin vormde dergelijke ‘wereldse’ kamermuziek een tegenwicht voor de strenge eisen van de reformatie. Een ander voorbeeld van een voor de huiskamer componerend Zeeuwse musicus was Johan Snep uit Zierikzee. Hij schreef onder meer een verzameling Nederduytse liederen met een en twee stemmen en basso continuo en een bundel van tien Sonates (suites) voor viola da gamba en basso continuo.
Langzamerhand kreeg het orgel in Zeeland opnieuw een functie, en wel in de Hervormde Kerk, aanvankelijk slechts voor en na de dienst, later ook voor de begeleiding van psalmgezang. Hier en daar voorzagen zelfs individuele gemeenteleden hun kerk van een compleet orgel. Omstreeks het midden van de 18e eeuw was het orgelspel algemeen ingeburgerd. Vanaf dat moment werden nieuwe kerkorgels, vaak met ruime afmetingen en muzikale mogelijkheden, plechtig ingewijd. Daarmee erkende men de stichtelijke (verheffende) werking van het orgelspel uitdrukkelijk. Aanvullend versterkten orgelconcerten de esthetische waardering voor de orgelkunst. In Goes bijvoorbeeld werd in de eerste helft van de 18e eeuw het orgel enige malen per week ’s avonds een uur bespeeld. Vooral het Oostkerkorgel werd zeer geprezen om zijn goede kwaliteiten.
De opleving van de orgelcultuur in Zeeland stimuleerde de muzikale ontwikkeling van Zeeuwen in het algemeen. Het muziekonderwijs in Middelburg en elders begon te groeien. De herwaardering voor muziek als kunstvorm verscherpte de eisen voor musici. De gemiddelde amateurmusicus kon als vanouds bij de beroepsmusicus terecht voor professionele scholing. Op hun beurt boden beroepsmusici zich via annonces aan en op die manier ontstond in Zeeland – zo rond het midden van de 18e eeuw – het beroep van muziekdocent.
Het werd een trend om zelf in huiselijke kring muziek te maken. Er werd dan ook veel kamermuziek geschreven en uitgevoerd. Koopman en muziekminnaar Daniël Radermacher was de grote stuwkracht achter deze trend. Niet alleen stimuleerde hij de inrichting van de eerste concertzaal in Middelburg en de bouw van het eerste orgel in de Oostkerk, ook organiseerde hij in zijn kapitale woning ‘De grote Christoffel’ aan de Middelburgse Dam vele huisconcerten door amateurs en beroepsmusici. Onder deze laatsten bevond zich de Vlissingse organist mr. Joos Verschuere Reynvaan, die zijn musicologisch woordenboek aan Radermacher opdroeg. In deze periode waren ook de zogeheten collegia musica zeer actief, muziekgezelschappen van amateurmuzikanten te Middelburg en Zierikzee. De leiding lag in de betrouwbare handen van professionele musici. Zo werd het collegium in Middelburg geleid door onder meer Remigius Schrijver, Pieter Bustijn, Benjamin Bouchart, Christian Ernst Graf, Frans Joachim Heinrichs en Willem Lootens. Johan Snep was op zeker moment dirigent van het collegium musicum in Zierikzee.
Graf was, net als diens eerdergenoemde collega’s, tevens een verdienstelijk componist. Later kreeg hij een aanstelling als kapelmeester en componist aan het prinselijk Hof, maar uit zijn Middelburgse periode dateren zijn eerste twee opusnummers: twee ‘symphonieën’ en zes suites voor twee violen en basso continuo. Graf schreef trouwens ook het Duo économique pour 1 violon à 2 mains et 2 archets, uit te voeren door twee musici, elk met hun eigen strijkstok op eenzelfde viool. Graf had in Den Haag veel charmante leerlingen waarmee hij dit opmerkelijke strijkwerkje wellicht vaak heeft geoefend.
De opbloeiende orgelcultuur in het 18e en 19e eeuwse Zeeland was niet in de laatste plaats te danken aan de familie Lootens – een muzikale en artistieke familie. Willem Lootens was de bekendste, maar zijn broers, zoons en kleinzoons waren organist in Zierikzee, Goes en Arnemuiden. Willem werd op dertigjarige leeftijd organist van de Grote Kerk te Zierikzee en drie jaar later van de Nieuwe Kerk te Middelburg. Tijdens orgelconcerten in de Nieuwe Kerk demonstreerde hij de ruime mogelijkheden van het orgel. Daarnaast begaf hij zich in de muzikale kringen van de bovengenoemde Daniël Radermacher. In diens woning gaf Lootens muzieklessen en bespeelde het klavecimbel tijdens huisconcerten. Aansluitend componeerde hij huiskamermuziek, zoals Six divertimentos for the piano en Trois quatuors pour le clavecin ou l’orgue avec violon, alto et baso. Daarnaast schreef Lootens kerkmuziek.
Openbare concerten werden op dat moment nog nauwelijks gegeven. Weliswaar waren de orgelconcerten voor iedereen toegankelijk, maar verder was muziek iets voor binnenshuis. Alleen bij openbare gelegenheden klonk muziek. Als reden daarvoor schrijft Scherft het volgende: “Concertgevers werden niet hoog aangeslagen. Het publiek bezocht hun uitvoeringen niet om klankschonheid te ondergaan, maar om zich te vergapen aan allerlei ingewikkelde handgrepen en buitenissige prestaties. Nog lang zijn wonderkinderen en blinde virtuosen, alleen om het feit van hun optreden, grote trekpleisters gebleven. In de achttiende eeuw waren het de zg. androïden waar het publiek voor te hoop liep. Androïden waren levensechte poppen van natuurlijke grootte met een mechaniek binnenin, waardoor zij instumenten konden bespelen met de daarbij horende en niet horende gebaren” (Scherft, p. 14, 16). Pas in de tweede helft van de 18e eeuw ging men de Middelburgse concertzaal meer en meer in gebruik nemen om openbare concerten te verzorgen.
Aan het Zeeuwse muziekleven in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw is veruit het grootste deel van Scherfts boek gewijd (zie pp. 19 e.v.). Hier volgen slechts enkele bekende namen uit dat recentere verleden. Om te beginnen de gebroeders Von Brucken Fock: Henri (1855-?), Emile (1857-1944) en Gerard (1859-1935). Deze drie broers brachten hun jeugd door op het schitterende landgoed Ter Hooge, tussen Koudekerke en Middelburg. Emile en Gerard zijn vooral als componist bekend geworden. Emile werd beroepsmilitair, maar bleef daarnaast componeren. Gerard werd beroepsmusicus. Hij studeerde compositieleer bij onder meer Richard Hol. Gerard heeft zeer veel werken voor piano en andere instrumenten, orkest en zang gecomponeerd. Hij schreef onder andere het groot oratorium De wederkomst van Christus en een Requiem. Met merkbare bewondering schrijft Scherft: “De beide Von Brucken Focks behoren tot de weinige Zeeuwen wier composities tot ver buiten deze provincie herhaaldelijk op concertprogramma’s voorkwamen. Hun tijdgenoot Otto Lies, dirigent en componist te Goes, van wiens werken hetzelfde gezegd kan worden, was geen geboren Zeeuw” (Scherft, p. 49).
Ook geen geboren Zeeuw, maar desalniettemin een bekende naam uit het Zeeuws muziekverleden is Jan Morks (1865-1926). Van geboorte een Dordrechtenaar toonde hij daar reeds als kind zijn muzikaal talent, want op zijn negende werd hij tot het stedelijk schutterijorkest toegelaten. Vervolgens volgde hij een muziekopleiding in Rotterdam (klarinet en orgel), waarna hij zich in 1889 te Dordrecht vestigde als organist en muziekonderwijzer. Twee jaar later werd hij kapelmeester van het Muziekkorps Middelburg. Daarmee gaf hij concerten, waarbij hij niet alleen dirigeerde, maar soms zelf ook musiceerde. Hij bespeelde dan de klarinet en werd “geprezen […] om zijn volle en zeldzaam fraaie toon” (Scherft, p. 112). Morks stelde zeer hoge eisen aan zijn musici; volgens een gerucht inspecteerde hij ’s avonds hun huizen om te controleren of ze wel voldoende oefenden. Hij dirigeerde het Muziekkorps 35 jaar lang op verschillende plekken in Middelburg en in Zeeland als geheel. Deze concerten “brachten een groot publiek tot enthousiasme en bezorgden het schutterijkorps een bijna legendarische populariteit” (Scherft, p. 113). Verder componeerde Morks zijn hele leven – overigens waarschijnlijk zonder ooit compositieleer te hebben gevolgd. Veel van diens composities zijn voor harmonieorkest geschreven. Hij schreef 42 marsen, dansmuziek, maar ook Het Zeeuws Volkslied.
Van een latere generatie is de Middelburger [[MIZ Jan Kuiler|Jan Kuiler] (1893-1976). Hij studeerde aan het Amsterdams conservatorium piano, viool en compositieleer. Als concertpianist trad hij met succes op in Duitsland en elders in Europa. Daarna vestigde hij zich in Middelburg als muziekdocent en dirigent. Ook componeerde hij enkele vocale werken. Hij dirigeerde onder andere de Vlissingsche Oratoriumvereeniging, later overgenomen door de Kruiningse componist en organist Daan Manneke (geb. 1939). Deze laatste was weer een leerling van de Goesenaar Adriaan Kousemaker (1908-1984), organist, dirigent, componist en muziekuitgever (uitgeverij Ars Nova).
Aanvulling vereist ..........................!!!
Schema: Muziek,
Context: Geschiedenis
Verwant: A.A. Noske, Adriaan Kousemaker, Adriaen Valerius, Ars Nova, Bram Beekman, Christian Ernst Graf, Eduard Flipse, Emile von Brucken Fock, Gerard von Brucken Fock, Ghiselin Danckerts, Jacob Cats, Jan Kuiler, Jan Morks, Johan Snep, Joos Verschuere Reynvaan, Karl Otto Lies, Lupus Hellinck, Pieter Bustijn, Remigius Schrijver, Suenonius Mandelgreen, Willem Lootens, Collegium musicum, Muziekgeschiedenis (vak)